Boek 6 (nieuw) Burgerlijk Wetboek: Impact op de transportsector

Op 1 januari 2025 trad Boek 6 van het nieuw Burgerlijk Wetboek over de buitencontractuele aansprakelijkheid in werking. Dit nieuwe boek 6 veranderde de buitencontractuele aansprakelijkheidsregeling op een aantal vlakken fundamenteel, wat al heel wat inkt deed vloeien.

Ook op de transportsector heeft deze nieuwe wetgeving een belangrijke impact. De zogenaamde “quasi-immuniteit van de uitvoeringsagent”, die gold onder de vroegere regelgeving, kwam immers te vervallen.

Hieronder lichten we aan de hand van een praktisch voorbeeld toe wat wordt verstaan onder deze “quasi-immuniteit van de uitvoeringsagent” en wat de gevolgen zijn van het wegvallen ervan:

Afzender A doet beroep op Vervoerder B voor het vervoer van zijn goederen van de maatschappelijke zetel van Afzender A naar een aangeduide eindbestemming. Vervoerder B geeft op zijn beurt de opdracht in onderaanneming aan Ondervervoerder C.

Ondervervoerder C is in deze driehoeksrelatie de “uitvoeringsagent”. Tussen de contractspartijen A en B bestaat een contractuele relatie, maar voor de uitvoering van het contract doet B beroep op een andere partij, met name C, de uitvoeringsagent.

Als Ondervervoerder C schade berokkent aan Afzender A, moet A zich onder de huidige wetgeving in principe wenden tot zijn contractuele tegenpartij (Vervoerder B) om een schadevergoeding te bekomen, zélfs indien deze contractuele tegenpartij niet de effectieve veroorzaker is van deze schade. Afzender A kan zich in principe niet rechtstreeks wenden tot de “uitvoeringsagent”, Ondervervoerder C. Na te zijn aangesproken door Afzender A moet Vervoerder B zich op zijn beurt wenden tot Ondervervoerder C.

Enkel in uitzonderlijke omstandigheden en onder zeer strikte voorwaarden kan partij A zich rechtstreeks tot C wenden.

Deze (quasi-)onmogelijkheid om een rechtstreekse vordering te richten ten aanzien van een onderaannemer/uitvoeringsagent van de eigen contractspartij, wordt de “quasi-immuniteit van de uitvoeringsagent” genoemd.

Voor onderaannemers/uitvoeringsagenten bood dit een zekere bescherming, terwijl het voor hoofdopdrachtgevers de verhaalsmogelijkheden beperkte.

Het nieuwe Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek vereenvoudigt de regels en schaft deze regeling af. Door de vernieuwde regels kan de schadelijdende partij in veel gevallen rechtstreeks de schadeveroorzaker aanspreken op buitencontractuele grond.

Als we ons voorbeeld opnieuw bekijken, kan Afzender A nu rechtstreeks Ondervervoerder C op buitencontractuele gronden aansprakelijk houden voor de schade. Dit betekent dat A nu twee opties heeft om zijn schade te verhalen: hij kan ervoor kiezen Vervoerder B contractueel aan te spreken, dan wel Ondervervoerder C buitencontractueel.

Met andere woorden, de hoofdopdrachtgever ziet zijn verhaalsmogelijkheden uitgebreid, terwijl de onderaannemer/uitvoeringsagent plots door meer partijen kan worden aangesproken.

Let wel, contractueel kunnen verschillende verdedigings- en vrijwaringsmogelijkheden worden afgesproken tussen de betrokken partijen. Deze contractuele afspraken kunnen de vorderingsmogelijkheden of verweermiddelen van de partijen beïnvloeden.

Ondervervoerder C zou bijvoorbeeld met Vervoerder B kunnen afspreken dat een rechtstreekse vordering van Afzender A wordt uitgesloten. Hierdoor worden de rechten van Afzender A beperkt. Daarnaast kan Ondervervoerder C zich beroepen op de contractuele afspraken en verweermiddelen die zijn overeengekomen tussen Afzender A en Vervoerder B.

Van de zijde van Afzender A is het daarentegen belangrijk dat hij met Vervoerder B bedingt dat er geen uitsluiting van zijn rechtstreekse vorderingsrecht wordt overeengekomen tussen Vervoerder B en Ondervervoerder C. Indien dit toch het geval is, moet worden vastgelegd dat Vervoerder B Afzender A zal vrijwaren.

Een nazicht en aanpassing van bestaande contracten en algemene voorwaarden vóór de inwerkingtreding van de nieuwe regelgeving is aldus cruciaal. Dit is belangrijk voor zowel ondernemingen die als opdrachtgever of hoofdvervoerder optreden, als voor ondernemingen die als ondervervoerder optreden.

Afhankelijk van uw hoedanigheid zullen dan ook aangepaste clausules moeten worden voorzien.

Opgelet, de afschaffing van deze “quasi-immuniteit van de uitvoeringsagent” kan ook belangrijke gevolgen hebben voor bestuurders van vennootschappen. Een bestuurder van een vennootschap kan in bepaalde omstandigheden worden beschouwd als een “uitvoeringsagent” van de betrokken vennootschap.

In het hoger aangehaalde voorbeeld is de vennootschap dan partij B en de bestuurder partij C. Wanneer de vennootschap een contractuele relatie heeft met een klant A, zou deze klant A dus mogelijk een buitencontractuele vordering kunnen stellen rechtstreeks ten aanzien van de bestuurder C persoonlijk. Voor bestuurders van vennootschappen impliceert dit aldus een verhoogde persoonlijke aansprakelijkheid en kan men zich niet langer “verbergen” achter de vennootschapsstructuren.

Het belang van het sluiten van een bestuurdersovereenkomst tussen de vennootschap en de bestuurder is aldus bij deze onderstreept.

Vincent Van der Mast, advocaat-partner ITL Attorneys                 

Vorige
Vorige

Professionele diesel

Volgende
Volgende

Ketenaansprakelijkheid